030 - 76 00 115 info@relief.nl

‘Dit werk is niet alleen wat je voor anderen doet, maar raakt ook jezelf’

Aan de vooravond van zijn afscheid heb ik een openhartig gesprek met Wout Huizing waarin zijn bevlogenheid voor het vak voorop staat. Over zijn werkzame leven, hoe hij als achttienjarige jongen gegrepen werd door de zorg en over ontwikkelingen in hemzelf. Van een beetje een moraalridder naar iemand die vooral ruimte wil maken om belangrijke vragen te kunnen stellen. Over de ontwikkelingen van het vak van geestelijke verzorging en zijn wensen voor de toekomst.

Renske Kruizinga

Als je teruggaat naar je eigen achtergrond, wat heeft er dan voor gezorgd dat je bij de geestelijke verzorging uitkwam? ‘Dat begon met mijn keuze om theologie te gaan studeren en predikant te willen worden. Maar mijn liefde voor de zorg ontstond al eerder: tijdens vakantiewerk in Franeker, na mijn eindexamen in 1976, kwam ik in aanraking met de zorg en dat maakte veel indruk. Ik kwam terecht op een opnameafdeling voor mensen met dementie en dat was heel speciaal. Daar heb ik zes weken gewerkt en eigenlijk was ik toen al direct verslingerd aan de zorg.’

Wat maakte toen het meeste indruk? ‘Ik was nog maar vijf minuten binnen en kon direct even meelopen; er moest namelijk iemand naar de isoleercel. Ik was net achttien jaar. Of ik hem even wilde vasthouden, want hij moest een spuitje hebben. Of een bewoner die ik naar de kamer bracht en die gewoon zijn behoefte midden in de gang deed en achteromkijkend zei: “Ik lijk wel een paard!” Dergelijke gebeurtenissen grepen me, maar ook de  humor en de intenties van het personeel. Tijdens mijn theologiestudie ben ik ook als verpleeghulp ingevallen. Nachtdiensten, avonddiensten en in de vakanties werken om een beetje mijn studiebeurs aan te vullen. Zo raakte ik vertrouwd met oudere mensen.

In 1985 heb ik mijn theologiestudie afgerond. Ik dacht eerst een aantal jaren predikant te zijn en dan als geestelijk verzorger te gaan werken. Dat liep anders door een vacature vanuit de baptistengemeente Den Haag. Zij zochten bij de opening van een nieuw verzorgingshuis een geestelijk verzorger die baptist was en die ook parttime wijkpredikant in de gemeente wilde zijn. Ik dacht direct: dit is mijn droom, hier komt de kans van mijn leven. Als 27-jarige mocht ik komen. Ik had een boekje van Marinus van den Berg gelezen, Als de ouderdom pijn doet. Dat was ongeveer mijn kennis van de theologische doordenking van het ouder worden. Dus: heel beperkt. Maar de directeur was zelf pastoraal werker geweest en die vond het eigenlijk prachtig dat ik zo’n jonge vent was. Hij kon mij nog helemaal kneden. “Ik denk dat dit wat kan worden”, zei hij, “dus kom maar.”’

Was dat geen ingewikkelde combinatie, zowel predikant als geestelijk verzorger? ‘Ja, dat was het wel. Op een gegeven moment had ik 28 uur als geestelijk verzorger en 12 uur voor een kleiner deel van de gemeente. Ik heb toen veel te veel uren gedraaid; dat was natuurlijk niet te doen in die omvang. Ik was eigenlijk constant aan het werk en heb dat acht en een half jaar volgehouden. Het zijn echt twee werelden, de kerk en de zorg. En de uren, dat liep echt de spuigaten uit. Toen werd ik benaderd om stafmedewerker te worden bij de Protestantse Vereniging voor Instellingen van Ouderenzorg (PVIB), een van de voorlopers van Reliëf, voor een dag in de week. Dat lag in het verlengde van mijn werk als geestelijk verzorger.’

Toen ben je dus als predikant gestopt? Lag dat vooral aan de uren of lag je hart ook meer bij het geestelijk verzorgingswerk? ‘Uiteindelijk was dat laatste ook het geval. De voorzitter van de kerkraad zei het destijds bij mijn afscheid heel treffend: “De wereld is altijd groter voor jou geweest dan alleen de kerk.” Zo voelde ik dat ook. Ik vind de breedte van het werk als geestelijk verzorger met zoveel verschillende mensen ongelooflijk fascinerend. Het is mooi om daar van te leren en er voor open te staan. Natuurlijk heb ik een eigen basis – ik ben van jongs af aan bij de baptisten opgegroeid en daar nog steeds bij betrokken – maar de kerk is wel een heel eigen wereldje. Dat was voor mij eigenlijk te smal. Ik zoek de breedte, tot op de dag van vandaag. Zo ga ik nog steeds in heel verschillende kerken en zorginstellingen voor als predikant.’

Het voorgaan in de kerk heb je dus niet echt losgelaten. Wat drijft je hierin? ‘Het is voor mij een voedingsbron om mezelf iedere keer weer mee te laten nemen in een traditie waarin ik mij helemaal thuis voel: de joods-christelijke traditie en de Bijbelverhalen. Wat daarin aan wijsheid, houvast en richting allemaal aangereikt wordt – ook voor mij. Prachtig om daarover door te denken. Wat ik ook heel mooi vind is om die verbinding met mensen te hebben, als ik voorga in de dienst. Ik geniet ervan om te zien hoe het met hen gaat en hoe situaties zich ontwikkelen. Toen ik gestopt was als geestelijk verzorger vond ik het mooi toch weer dat contact te hebben met oudere mensen. Na de dienst even een bakje koffie, van: “Hé, hoe gaat het nu? Hoe is het hier?”’

Dat sociale aspect, maar ook de voorbereiding voor zo’n dienst dat je Bijbel induikt, dat geeft voeding? En merk je dat je dit in je werk als geestelijk verzorger ook nodig had? ‘Ja, voeding voor mezelf. Het onderhouden van mijn eigen spiritualiteit. Voor mijzelf waren dat heel waardevolle momenten. Ik heb het voorgaan nooit als een last gezien, maar vond het altijd prachtig dat ik de kans kreeg om hier tijd voor te nemen, iets door te geven wat mijzelf ook voedt. Laatst vroeg iemand hoe ik het altijd heb volgehouden, waarom ik nooit een burn-out heb gehad. Hier zit wel iets van het geheim in voor mij, dat ik altijd die momenten van echt contact heb gehad. Ik ben later supervisor geworden. In die rol heb ik veel gesprekken gevoerd met supervisanten en dat gaat over thema’s die voor hen belangrijk, maar voor mij net zo leerzaam zijn. Dan heb je ook weer de luxe om een uur, anderhalf uur na te denken over hoe dat eigenlijk voor jezelf is, hoe je daar ook zelf mee omgaat. Voortdurend die reflectie, dat hoort bij mij, denk ik. Dat heeft me geholpen om door alle dingen heen mijn weg en de rust te vinden.’

Had het invloed dat de mensen minder kerkelijk werden? ‘Ja, zeker. Ik ben zelf begonnen als predikant die afgestaan werd – zo werd het letterlijk gezegd – voor de zorginstelling. Ook mijn salaris kreeg ik uit de kerk en dat was voor mij ook een bewuste keuze. Ik zag het als een diaconale opdracht om vanuit de kerk geestelijk verzorger te zijn. Na vijf jaar was er een andere visie gegroeid bij mij. Geestelijke verzorging niet als een kerkelijke opdracht, maar als integraal deel van de zorg. En door wat hier gebeurt – en zo wezenlijk is – aan de kerk terug te geven. Laten zien welke ontwikkelingen in de wereld ook relevant zijn om als kerk oog voor te hebben. Vraagstukken die hier spelen zijn een uitvergroting van wat er toe doet voor mensen; daar moet je als kerk ook over nadenken.

Vervolgens heb ik de rollen omgedraaid en ben ik in dienst gekomen van het verzorgingshuis. Binnen de organisatie heb ik duidelijk aangegeven dat zingeving een integraal onderdeel dient te zijn. Ik ben niet iemand die van buitenaf, vanuit de vrijplaatsfunctie, erin wordt  gevlogen. Ik wil juist onderdeel zijn van het systeem en van daaruit mijn bijdrage leveren. Maar wij hebben wel iets te melden aan de kerk. Zo had ik elke maand een column in het kerkblad over thema’s die in de zorginstelling  aan de orde waren gekomen, om op die manier dat “gezonden zijn” invulling te geven.’

Voor jou was het dus van belang om onderdeel te zijn van de zorg? ‘Wat ik bij mezelf heb ontdekt, is dat ik bij de start van mijn werk als geestelijk verzorger vond: zingeving is ons domein. Daar moeten we van alles in doen. En ik merkte bij mezelf dat concurrentiegevoel om je goed af te bakenen tegen een psycholoog of maatschappelijk werker; die doen echt iets anders. Zingeving was míjn terrein. Maar dat heb ik enorm zien verschuiven, ook in mijzelf. Voor ieder mens spelen er vragen rondom zingeving. Daar hebben we in de zorg samen aandacht aan te geven. Daar kun je als geestelijk verzorger vanuit je eigen expertise en achtergrond een bijdrage aan leveren, door een aanjager te zijn en zaken bewust te maken. Maar denk nu niet dat dit alleen jouw terrein is!

Dat heb ik een belangrijke gewaarwording gevonden: dat je samen aan het zorgen bent en niet ieder zijn taak doet. Zo was het namelijk wel, in het begin. Als ik terugkijk, was ik toen vooral de zingeving aan het “bewaken”. Dat voelde ook zo, omdat ik al vroeg betrokken werd bij allerlei beleids- en identiteitsvragen. Het was een baptistenhuis dat om een baptistendominee had gevraagd. Dus ik moest dat baptistengedachtegoed blijven vertalen naar de zorg toe en naar de signatuur van het huis. Waarom en hoe zijn we “christelijk”? Ik ben altijd op beleidsniveau betrokken gebleven. Achteraf zie ik hoe bijzonder dat is geweest. Voor mij was dat toen vanzelfsprekend, maar gaandeweg heb ik gemerkt dat dit lang niet overal het geval is.

Je gaat nu stoppen bij Reliëf. Als je terugkijkt op die tijd, wat zijn dan de belangrijkste zaken die je hebt opgepakt, waar je mee bezig bent geweest? ‘Ik heb vanaf het begin aangegeven dat ik mij rondom geestelijke verzorging wilde inzetten. Toen ik startte, gaf ik een lezing getiteld. Meer dan dienst en dominee. Denk niet dat je de christelijke identiteit rechtdoet, als je een geestelijk verzorger in dienst hebt en een kerkdienst organiseert; dat zijn uiterlijkheden. Geef inhoud aan wat het betekent als je jezelf een christelijke organisatie noemt. Daar hoort bij dat geestelijke verzorging echt een integraal onderdeel van de zorg is. De visie die bij mijzelf gegroeid was, heb ik verder willen brengen. Ik vond dat geestelijk verzorgers positie moesten innemen. Vandaar dat ik ook blij was dat ik medeauteur was van de eerste Beroepsstandaard geestelijk verzorger (2002), om dat gedachtegoed te kunnen verwezenlijken. En om dit vervolgens impulsen te geven met allerlei trainingen en scholingen. Terugblikkend zie ik ook dat ik in al 1996, in het eerste Handboek geestelijke verzorging, schreef over geestelijke verzorging en beleid. Als geestelijk verzorger kun je overstijgend een belangrijke bijdrage leveren aan de organisatie, in het doordenken van waar men goede zorg kan leveren. Gaandeweg heb ik ook andere woorden gevonden. In het begin was dat wel heel christelijk georiënteerd en ik had het idee dat ik wist hoe het zou moeten.

Dat is allemaal wel bescheidener geworden. Ik dacht dat we als identiteitsorganisatie de protestantse identiteit in beeld moesten brengen, maar door de jaren heen is dat veel meer zoekend geworden. Wel vanuit de overtuiging om telkens de vraag bespreekbaar te maken: wat is goede zorg? En wat drijft de bestuurder, maar ook de schoonmaker, iedereen die zorgt? De geestelijk verzorger kan een dergelijk gesprek faciliteren en het op de agenda zetten en houden. Om iedere keer weer naar de bronnen terug te gaan: wat drijft jou in dit werk? En doen we dingen die waardevol zijn? Bij Reliëf hebben we hier meer en meer taal voor gevonden. Ook de ethiek kwam daar nadrukkelijk bij in beeld; een domein waarin geestelijk verzorgers een rol hebben. Niet om de oplossing te hebben en de betweter te zijn. In het begin was ik, denk ik, wel een beetje een moraalridder. Maar het gaat niet om het verkondigen van een boodschap, maar om het bespreekbaar maken van kernzaken die er voor iedere betrokkene toe doen. Wat ik zelf heel prachtig vind, is de ontwikkeling met Geestelijke Verzorging Thuis. Daarmee krijgt geestelijke verzorging een veel nadrukkelijkere maatschappelijke erkenning en relevantie voor de
samenleving. Geestelijke verzorging is er dus niet alleen voor mensen die heel afhankelijk van de zorg zijn – dat hebben we allemaal wel geregeld en dat is in de wetgeving terechtgekomen. Maar het wordt zo verbreed naar meer
mensen in onze samenleving. Zij kunnen begeleiding krijgen op momenten dat het moeilijk is of waarop je vastloopt.’

Zag je dat aankomen, de vlucht die Geestelijke Verzorging Thuis genomen heeft? ‘Niet in dit razende tempo, zo opeens! Maar ik vind het mooi dat we in de voorgaande jaren steeds meer woorden gevonden hebben om aan te geven wat onze professie is. Dat was nodig.’

Het heeft best lang geduurd voordat er termen waren waar iedereen het over eens was. Nog steeds zijn er mensen die moeite hebben met het begrip ‘geestelijk verzorger’. Andere professies gaan misschien sneller door zo’n transitie heen? ‘Het hoort wel bij onze beroepsgroep dat we overal over kunnen discussiëren. En overal de nuance zoeken of het net weer even anders willen. Ik denk dat dit de ambtsdiscussie ook afgeremd heeft. Zo zijn wel vijfentwintig jaar bezig geweest met de vraag wat onze identiteit is. Het lukte niet makkelijk om met elkaar keuzes te maken. Dat heeft remmend gewerkt in die professionaliseringsslag. Het viel niet mee om woorden te vinden die binnen de beroepsgroep breed gedeeld worden.’

Hoe stond je daar zelf in, in die hele ambtsdiscussie? ‘In het begin was ik wel fel. Ik herinner me studiedagen van de VGVO – met de o van ouderenzorg – over de ambtshalve zending. Ik vond toen dat je als geestelijk verzorger gezonden móest zijn; dat zat echt diep bij mij. Daar ben ik gaandeweg anders naar gaan kijken. Wat ik wel overeind wil houden, is het levensbeschouwelijke aspect: dat je als geestelijk verzorger zelf dat wat we levensbeschouwing of geloof noemen herkent. En dat je ervaart wat het betekent en waarom het zoveel losmaakt – die existentiële laag. Het gaat dus niet om een standpunt waar je het over kunt hebben, maar over iets dat je hele bestaan raakt. De worsteling of je wel of niet bij de kerk wilt blijven, waar je bij hoort. En wat je houvast geeft bijeen crisis. Dat soort vragen. Ik vind het ongelooflijk belangrijk dat je dit als geestelijk verzorger in je eigen leven kent. Het gaat dus niet om trucjes en vaardigheden om goede gesprekken te kunnen voeren. Het gaat erom dat je die existentiële en spirituele kant in jezelf hebt verkend en dat je daarin je eigen weg bent gegaan. Dat is wel een kern van ons vak, uiteindelijk.’

Zijn er ook dingen niet gelukt, waar je je wel hard voor hebt gemaakt? ‘Het is wel een lang proces geweest, en dat duurt nog wel voort, om die positie van de geestelijk verzorger te bestendigen. Het zelfbewustzijn van geestelijk verzorgers is over het algemeen wel degelijk gegroeid, dat zie ik ook in trainingen. Maar het blijft nog altijd zoeken hoe je duidelijk kunt maken dat je een eigenstandige bijdrage levert. Zelf heb ik er ook van alles over geschreven en mee gedaan, maar dat zoeken blijft. Het is niet helemaal gelukt om mensen op bestuursniveau ervan te doordringen dat geestelijke verzorging een vanzelfsprekend onderdeel van de zorg is; die kijk op zorg is er nog lang niet altijd. Ik had wel gehoopt – en verwacht – dat het verder zou komen.’

Wat voor toekomst zie je voor het veld van de geestelijke verzorging als je tien, vijftienjaar vooruitkijkt? ‘Dat is een goede vraag … Ik hoop dat het, door de beweging die is ingezet met Geestelijke Verzorging Thuis, dan echt gelukt is om geestelijke verzorging een maatschappelijk erkend vak te laten zijn. Dat het voor mensen een herkenbare plek wordt en een gesprekspartner. Dat Geestelijke Verzorging Thuis een instituut is dat bekend is bij mensen en niet direct allerlei associaties met de kerk oproept. Gewoon goede begeleiding, in gesprekken en bij rituelen. Dat zou ik prachtig vinden. Maar ik vind het een spannende vraag, door alle financiering die daaraan vastzit. Ik denk wel dat er echt veel onderzoek gedaan zal zijn in die tien tot vijftien jaar. Er wordt immers steeds meer onderbouwing voor het vak gegeven. Toen ik van start ging, stond onderzoek nog echt in de kinderschoenen. Het was bijna allemaal nog praktijk en werd kerkelijk ingevuld. Nu wordt er vakinhoudelijk onderzoek gedaan. Ik vond het heel mooi om hieraan bij te dragen als voorzitter van de stichting Deo Volente. Met dit fonds hebben we de leerstoel geestelijke verzorging gesubsidieerd. Johan Brouwer en Martin Walton heb ik van dichtbij meegemaakt en ik heb gezien wat zij daarin betekend hebben. Die onderzoekskant is ongelooflijk belangrijk. Ik verwacht dat dit door blijft gaan en ook verbreed zal worden. Zo kunnen we nog steviger aangeven wat de geestelijk verzorger kan betekenen voor mensen en wordt het vak algemeen maatschappelijk erkend.’

Maar is het niet lastig om dit goed te regelen? Nu is er bijvoorbeeld subsidie voor drie tot vijf gesprekken. En het moet ook in te passen zijn. ‘Het is inderdaad wel spannend hoe dat zich gaat ontwikkelen. Ik zou het mooi vinden als er iets van presentie overeind blijft. Dat vanuit de contacten die je hebt, je een bepaalde ma[1]nier van beschikbaarheid kunt houden. Dat je in staat bent om verhalen daarover verder te brengen, met accenten vanuit jou als geestelijk verzorger. Te laten zien dat het hierbij ook om het existentiële thema gaat. Een mooi voorbeeld is Marjo van Bergen die geestelijk verzorger is in het aardbevingsgebied. Zij zat op een avond bij Op1 aan tafel om te zeggen: dit gaat niet alleen om scheuren in de huizen, maar ook om scheuren in de ziel. In die hele politieke discussie zit deze existentiële laag. Er zijn ook andere voorbeelden, zoals in Arnhem, waar geestelijk verzorgers betrokken zijn bij mensen die getroffen zijn door het toeslagen[1]affaire. Op een andere manier wijzen op wat er eigenlijk aan de hand is, heeft veel kracht. Als we die positie nog meer krijgen, en die ook breed gezien wordt, zou ik dat heel mooi vinden.’

Wat ga je doen na je afscheid? ‘Ik ga weer nadrukkelijker binnen de kerk werken. Ik blijf zeker voorgaan in kerkdiensten, maar wil ook pastoraal werk doen. Daarnaast ben ik voorzitter van de opleiding van het baptistenseminarium. Dus ik denk ook mee over de inrichting van het onderwijs van de toe[1]komst en de stappen die daarin gezet moe[1]ten worden. Ik blijf ook wat supervisie geven. Maar ik ben ook van plan om een puppy van de KNGF in huis nemen, om op te leiden als blindengeleidehond. Daar heb ik straks ge[1]woon de tijd voor. En natuurlijk voor mijn kleinkinderen, daar geniet ik geweldig van. Verder ben ik hier in de straat nog coördinator om iets van cohesie in Den Haag te houden. Dus een pallet van allerhande elementen.’

Dat klinkt nog niet alsof je echt met pensioen gaat! ‘Haha, nee, maar ik zet wel een streep onder de scholingen en trainingen voor Reliëf. Ik blijf met veel plezier de ontwikkelingen van de geestelijke verzorging volgen. Dat heeft toch mijn hart. En ik blijf over mezelf praten als geestelijk verzorger, ook al ben ik dat al jaren niet meer. Maar toch voelt het nog zo. Zo heb ik het ook altijd nog over “wij” in trainingen; dat is wel grappig.’

Ga je het missen?
‘Ja, dat denk ik wel. Daarom zal ik ook het pastorale werk weer oppakken, om contact met mensen te hebben. Dat heb ik ook zelf nodig als een bron. Ik sprak eens met een vrouw die honderd jaar werd, altijd fervent EO-lid was geweest en veel bezig was met de eindtijd. “Wat heeft u nu geleerd in die honderd jaar?”, vroeg ik. Toen zei ze: “Het leven is een mysterie. Ja, ik ga een keer dood. Maar waar ik naartoe ga, daar is het goed.” Ik vond dat prachtig. Dat je niet allemaal antwoorden hebt aan het eind van het leven, maar dat je durft te zeggen: het is een mysterie. Zulke uitspraken en momenten hebben mij gevormd. Ik hoef zelf ook geen antwoorden te hebben, laat het maar open. Dit werk is niet wat je voor anderen voortdurend loopt te doen, maar het raakt ook jezelf – dat is wat ik na al die jaren vooral meeneem. Het was een groot geluk om zulke kansen te krijgen en dit allemaal mee te maken, zo met mensen op weg te zijn.’

Uit het Tijdschrift Geestelijke Verzorging | jaargang 27 | nr 116
Door: Dr. R. Kruizinga werkt als postdoc onderzoeker en geestelijk verzorger bij de afdeling Zingeving en Spiritualiteit van het Radboud umc te Nijmegen